Ik ben een Rode Rotskrab

Galapagoszeeleeuw in een getijdepoel met verschillende Rode rotskrabben op vulkanische zwarte lava.

Hey daar! Ik ben de Rode rotskrab. Mijn echte naam is de Grapsus grapsus. Maar dat is een wetenschappelijke naam. Omdat dit Latijn is, is het misschien een beetje moeilijk uit te spreken. Onze soort is een van de meest voorkomende krabsoorten van de westkust van Mexico, Centraal-Amerika en Zuid-Amerika zoals bij de Galapagoseilanden in de stille oceaan. Maar we leven ook op de Canarische eilanden en langs de westkust van Afrika!

We zien er net zo uit als de meeste krabben die je misschien wel eens bent tegengekomen. We hebben tien poten, waarvan de twee voorste poten kleiner en dikker zijn. Dit zijn onze klauwen. Ook wel scharen genoemd. Hiermee kunnen we onszelf verdedigen!
De andere poten zijn groot en plat, waarvan alleen de toppen de grond raken. We lopen dus op onze tenen! Ons rugschild is iets groter dan acht centimeter. Jonge Rode rotskrabben zijn zwart of donkerbruin gekleurd en zijn op deze manier goed gecamoufleerd op de vulkanische eilanden. De kusten van deze eilanden zijn namelijk bedekt met zwart zand door lava. Hierdoor kunnen vijanden ons niet goed zien. Volwassen krabben kunnen verschillende kleuren hebben. Sommige zijn bruin-rood en anderen zijn meer roze of geel van kleur. Maar de kleuren rood en oranje zijn vooral aanwezig. Vandaar onze naam: de Rode rotskrab. Mannetjes hebben een dunne buik, maar zijn wel groter dan vrouwtjes, die een brede buik hebben waarin ze hun eieren dragen.

Twee vechtende Rode rotskrabmannetjes.

Ik leef tussen de rotsen en stenen van de kusten. Mijn dieet bestaat vooral uit algen en andere planten of dode dieren. Mijn klauwen gebruik ik om af en toe dieren met een schelp, zoals slakken en mosselen te eten. Ik ben een lenige krab met een ontzettend snel reactievermogen. Ook kan ik goed springen. Hierdoor ben ik moeilijk te pakken. Ik word niet vaak door mensen gegeten maar word wel gebruikt als aas door vissers. Hierdoor vangen ze namelijk mijn grootste vijand: de Goudgeaderde murene. Dit is een vis die graag op mij jaagt. Wist je trouwens dat onze soort voor het eerst werd verzameld door Charles Darwin? Dit was een natuurwetenschapper die vooral bekend is geworden door zijn evolutietheorie.

 

tekst: Annika Verdam Foto’s: Dos Winkel

Ik ben een zeeleguaan

Hoi daar, ik ben de zeeleguaan! Ik ben een hagedis, maar wel een hele bijzondere! Ik ben de enige hagedis die zijn voedsel uit de zee haalt, ik eet namelijk alleen algen. Ik ben dus vegetariër! Ook leef ik in grote groepen, terwijl andere hagedissen dat vaak niet doen. O ja, ik kom trouwens alleen voor op de vulkanische rotsen van de Galapagos Eilanden. Dit is een eilandengroep in de stille oceaan. Ik weeg maximaal 15 kilo en ben gemiddeld 1,4 meter lang. Wist je dat mijn staart heel lang is? Mijn totale lengte bestaat voor meer dan de helft uit m’n staart. De kleur van mijn lichaam is zwart, maar mijn buik is wit. Verder word ik grijzer als ik ouder word, net als mensen! Ik heb een driehoekige kop, mijn lichaam is plat aan de zijkant en ik heb een duidelijke rugkam. Dit zijn een soort stekels op mijn rug. Het lijkt wel een beetje op een hanenkam en het zorgt ervoor dat ik sterk ben! Vergeleken met andere leguanen heb ik best wel een stompe kop. Dit komt omdat ik zo makkelijker algen van de rotsen kan schrapen. Ook zijn mijn tanden een beetje hoekig, waardoor ik de glibberige algen goed kan vastpakken. Ik heb korte poten, maar lange tenen en nagels. Deze helpen mij om me vast te houden aan de rotsbodem onder het water tijdens het zoeken naar eten. Mijn poten gebruik ik niet om te zwemmen. Ik maak namelijk een slangvormige beweging met mijn lichaam en staart om vooruit te komen. De poten houd ik dan dicht bij mijn lichaam. Ik ben overdag actief. Als ik niet op zoek ben naar eten, lig ik lekker te zonnebaden op een rots. Het is namelijk belangrijk dat ik goed opwarm voor ik weer het water in duik. Ik ben koudbloedig, dus als het ’s nachts of in de avond erg koud is, is het moeilijk om mijn lichaam snel te kunnen bewegen. Daarom schuil ik ’s nachts vaak in de spleten tussen de rotsen. Dat is ook de reden dat ik graag opwarm in de zon, anders kan ik namelijk niet goed bewegen in het koude water en zal ik verdrinken. Een duik duurt trouwens gemiddeld vijftien tot twintig minuten.

In december en januari begint de paartijd. De mannetjes worden dan een beetje bozig op elkaar en maken een territorium. Dat is een gebied waar alleen zijzelf en de vrouwtjes kunnen komen. Als er andere mannetjes in hun territorium komen, worden ze weggejaagd door ze met de kop weg te duwen. Als een mannetje met een vrouwtje heeft gepaard, worden de eieren onder de grond bewaard. Het vrouwtje graaft dan een gang onder de grond met aan het einde een kleine kamer. Hierin worden de eieren afgezet. De gang wordt dan afgedekt met zand en het vrouwtje blijft bij haar nest waken. Het duurt drie maanden voordat de eieren uitkomen. Na die drie maanden ziet het vrouwtje er zwak en mager uit. Ze heeft namelijk al die tijd niets kunnen eten! Uit het ei zijn de jongen ongeveer 23 centimeter lang. Ze hebben veel vijanden, zoals haaien, slangen en vogels. De jongen gaan nog niet de zee in, maar eten zeewier van de kust.

Op het land heb ik geen natuurlijke vijanden. Daarom blijf ik graag zo veel mogelijk op het land. In de zee heb ik namelijk wel vijanden, zoals haaien. Maar mijn grootste vijand is misschien wel de mens. Mijn huid wordt namelijk gebruikt om leer van te maken. Daarnaast ben ik ook helemaal niet bang voor mensen en dit is de reden dat ik regelmatig word meegenomen als huisdier.

 

tekst: Annika Verdam Foto’s: Dos Winkel

ik ben een orka

Hey daar! Ik ben een orka. In het Engels word ik de killer whale genoemd. Dit betekent: moordwalvis. Ze noemen ons zo omdat we in groepen op jacht gaan naar prooien. We gaan met een groep walvissen achter ons prooi aan, omsingelen het dier en vallen zo onze prooi aan. De prooi wint bijna nooit. Ik sta namelijk bovenaan de voedselpiramide en eet vis en zeevogels, maar ook grotere dieren zoals zeehonden, walvissen en haaien. Ik eet per dag zo’n vijf procent van mijn lichaamsgewicht. Dat komt neer op 400 kilo voedsel.

Ik heb dus geen vijanden. Of nou, eentje dan: de mens. Vroeger zagen vissers ons als concurrent en schoten ons dood. Ook dacht men dat orka’s gevaarlijk waren voor mensen, dat komt omdat ze ons toen nog niet goed kenden. Er is nog nooit een mens gedood door een orka in het wild. Vroeger werden we vaak levend gevangengenomen en in een dolfinarium gezet. Wij, orka’s zijn makkelijk te trainen en zijn daardoor populair in dolfinaria en attractieparken. Maar we zijn wilde dieren en zijn niet gewend aan de kleine bassins waar we inzitten. In het wild zwemmen we namelijk vele kilometers per dag. Orka’s in gevangenschap krijgen vaak een scheve rugvin omdat ze meer tijd aan de oppervlakte doorbrengen. De meeste orka’s die nu nog leven in gevangenschap zijn geboren in dolfinariums en hebben nooit gezwommen in de zee.

 

Wist je dat ik eigenlijk geeneens een echte walvis ben? Ik ben namelijk een dolfijn. En niet zomaar een dolfijn, maar de grootste dolfijn die er bestaat. We zijn dus wel familie van de walvissen. Communiceren kunnen we niet alleen met onze eigen soort, maar ook met tuimelaars! Dat zijn ook dolfijnen. Wij kunnen ons eigen geluid namelijk afstemmen op hun geluid. Zo praten we met elkaar. Groepen kunnen bij ons uit twee tot wel negentig orka’s bestaan!Het oudste vrouwtje heeft de leiding. Als er een kalfje overlijdt, neemt de moeder de baby orka soms mee om te voorkomen dat hij zinkt. Meestal duurt dit ongeveer een week en wordt hij daarna toch losgelaten. Zielig hè!

 

Ik ben heel gemakkelijk te herkennen. Van boven ben ik zwart, van onderen wit en boven mijn ogen heb ik een witte vlek. Iedere orka heeft een uniek patroon, bijzonder hè? Mijn lichaam is best wel stevig en ik heb een grote rugvin, die tot wel twee meter hoog kan zijn. Daarnaast heb ik een stompe snuit. Een orka heeft net als jij longen. Dat betekent dat ik steeds naar boven moet om adem te halen. Hierdoor slaap ik nooit helemaal. Ik rust uit door mijn twee hersenhelften om de beurt te laten slapen.

Mannetjes zijn gemiddeld 7,4 meter lang en worden ongeveer 50 jaar in het wild. Vrouwtjes zijn gemiddeld 6,2 meter lang en worden gemiddeld 80 à 90 jaar oud in het wild. Bij de geboorte zijn de kalfjes al 2,4 meter lang. Dat is misschien wel twee keer zo groot dan dat jij nu bent.

Ik kom voor in bijna alle wereldzeeën. Van de tropen tot in de koude wateren. Omdat ik dus overal voorkom, is het lastig om te weten hoeveel orka’s er zijn in de wereld. Maar er wordt geschat dat we minimaal met 50.000 zijn!

 

tekst: Annika Verdam

Ik ben een citroenhaai

Hey daar! Ik ben een citroenhaai.

Ik kom voor in de subtropische wateren van de Grote en Atlantische Oceaan. Mijn huidskleur kan variëren van donker olijfkleurig tot geelbruin. Zoals je misschien al dacht, is mijn naam vernoemd naar de kleur van mijn huid! Ik heb een korte maar brede snuit, kleine ogen en een gebogen bek. Ik heb puntige tanden, hiermee grijp ik mijn prooien. Mijn dieet bestaat onder andere uit kreeftachtigen, weekdieren, zeevogels, vissen en roggen. Jonge citroenhaaien eten ook tijgergarnalen en strandkrabben. Mijn zicht is erg belangrijk bij het vangen van prooien. Met mijn goede ogen kan ik kleur en details perfect onderscheiden. Ook sta ik bekend om mijn fantastische reukvermogen. Wij worden vaak vergezeld door remora’s. Dit zijn vissen die zich met een zuignap, die op hun achterhoofd zit, vastzuigen aan mijn lichaam. Ze smullen van de restjes van mijn prooien en zorgen dat ik gezond blijf door mijn parasieten op te eten.

 

Wij, citroenhaaien, groeien ons hele leven door. Gemiddeld groeien we zo’n 0,54 centimeter per jaar. Ik kan tot wel 3,4 meter lang worden! Dat is misschien wel tweeëneenhalf keer zo groot als jij! Ik kan een gewicht van 185 kilo hebben. De oudste haai in gevangenschap is 25 jaar geworden, maar uit onderzoek blijkt dat wij in het wild wel ouder dan 30 jaar kunnen worden. We leven meestal in ons eentje, maar af en toe leven we ook in groepen van maximaal twintig haaien. Wel leven mannelijke en vrouwelijke haaien vaak apart van elkaar. Afgezien van het feit dat volwassen citroenhaaien af en toe hun jongen opeten, heb ik geen andere bekende vijand, behalve natuurlijk de mens, die ons vangt vanwege ons vlees en onze vinnen die levend bij ons afgesneden worden. We hebben dan verschrikkelijk veel pijn en gaan binnen twee dagen dood! De vinnen gaan dan naar China waar ze in de soep gegooid worden: haaienvinnensoep!  Ik ben de hele dag actief, maar ik ben het meest actief als het donker wordt en in de ochtend. Wij, citroenhaaien, hebben een belangrijke rol gespeeld in de wetenschap. We kunnen namelijk relatief goed leven in gevangenschap, zodat we onderzocht kunnen worden. Zeebioloog Dr. Samuel Gruber van de Universiteit van Miami bestudeert al jaren het gedrag van ons. Hij kwam erachter dat wij in een soort van trance keren als we op onze rug gedraaid worden. Soms duurt dit wel vijftien minuten! Het is alsof we flauwvallen. Samuel Gruber denkt dat dit te maken heeft met een verstoring van het evenwicht van de zintuigen.

 

Wij worden vaak gevangen voor ons vlees, dat wordt gezouten en gedroogd. Onze vinnen worden dus gebruikt voor haaienvinnensoep en worden voor veel geld verkocht. Ten slotte wordt onze huid gebruikt voor de productie van leer. Dat moet snel stoppen, we horen namelijk bijna tot de bedreigde diersoorten! Daarom zijn we heel blij met Sea First die proberen er alles aan te doen om de vangst van haaien te verbieden!

 

Om het jaar baart de vrouwelijke citroenhaai vier tot zeventien jongen, nadat zij tien tot twaalf maanden zwanger is geweest. Vrouwelijke citroenhaaien keren terug naar hun geboorteplaats om daar te bevallen. Direct na de geboorte, verlaten de jongen de moeder. Ze zijn dus helemaal op zichzelf aangewezen! Jonge citroenhaaien leven vaak in ondiep water zoals mangrovebossen. Hier is het namelijk veiliger. Er leven daar immers minder vijanden. Haaien die al iets ouder zijn (vanaf 2-3 jaar) verplaatsen zich naar wateren bij het kustrif of barrièrerif. Volwassen citroenhaaien zwemen uit naar andere gebieden van maximaal 92 meter diep.

 

tekst: Annika Verdam Foto’s: Dos Winkel

ik ben een hagedisvis

Hey! Als je naar mijn hoofd kijkt, zie je misschien dat ik wel een beetje op een hagedis lijk! Daarom noemen ze mij de hagedisvis. Ik leef in modderige en zanderige gebieden. Dit vind ik prettig, omdat ik me dan makkelijk kan begraven in de bodem, zodat een prooi me niet ziet als ik hem in de gaten houd. Ook kan ik me op die manier verstoppen voor roofdieren, zoals de Koraalduivel. We leven meestal in ondiepe wateren (maximaal 400 meter diep) dichtbij de kust. Ik kom voor in tropische en subtropische gebieden over de hele wereld.

Ik heb een slank, langwerpig lichaam en op mijn kop zitten schubben. Ik kan maximaal 60 centimeter lang worden. Wij, hagedisvissen, zijn er in allerlei verschillende kleuren: rood, blauw, grijs, groen en nog veel meer. Door mijn gevlekte uiterlijk, kan ik goed opgaan in mijn omgeving. Dit heet camoufleren. Hierdoor kunnen vijanden mij niet gemakkelijk vinden.

 

 

 

Iets wat heel bijzonder aan mij is, zijn mijn tanden. Het zijn er niet alleen veel, ze zijn ook nog eens heel scherp. Zelfs op mijn tong zitten kleine tandjes! Gaaf hè? Ik ben niet gevaarlijk voor snorkelaars of duikers. Hoewel mensen soms schrikken van mijn tandjes, zal ik ze niets aandoen. Ik blijf meestal heel stil zitten, zodat de mensen mij niet zien. Maar als ik toch merk dat ze te dichtbij komen, schiet ik snel weg, zodat ik me op een andere plek onzichtbaar kan proberen te maken door mezelf bijvoorbeeld in te graven.
Op mijn menu staan voornamelijk vissen en kleine weekdieren, zoals garnalen en krabben. Ik wacht op mijn prooi terwijl ik voor een deel begraven ben in het zand. Op die manier ziet mijn prooi me niet. Als ze wat dichterbij zijn gekomen, sla ik toe. Meestal verslind ik mijn prooien in hun geheel. Er is niet heel veel bekend over onze paargewoonten. Maar meestal worden we in paren aangetroffen. In het voorjaar worden we vaak in groepen gezien. Als het vrouwtje eitjes heeft gelegd, kijkt ze er niet meer naar om. De kleintjes moeten het dus zelf zien te redden!

 

 

 

tekst: Annika Verdam Foto’s: Dos Winkel

 

ik ben een sepia

Hallo daar, ik ben een Sepia, ook wel zeekat genoemd! Hoewel ik een inktvis ben, ben ik verre familie van de slak! Een slak is namelijk net als ik een weekdier. Dat betekent dat wij geen botten en wervelkolom hebben. In plaats daarvan hebben wij een langwerpige schelp in ons lichaam. Dit is ons rugschild. Deze spoelen nadat wij overlijden vaak aan op de stranden in België en Nederland en wordt ook wel zeeschuim genoemd. Door vogelliefhebbers wordt zeeschuim gebruikt om te geven aan kanaries. Er zit namelijk veel kalk in en is gezond om aan te knabbelen. We leven vooral in de ondiepe zee en langs de kusten. Ook aan de Nederlandse en Belgische kust komen we veel voor.

Met mijn twee vangarmen probeer ik een prooi te pakken die tussen deze koralen zit.

Op mijn menu staan krabben en garnalen. Vooral in de nacht ga ik op jacht. Onder mijn schelp zit mijn mantel. Door met mijn mantel golvende bewegingen te maken, zwem ik. Naast mijn vier kortere tentakels, heb ik twee lange vangarmen. Hiermee grijp ik mijn prooi, deze bijt ik dan kapot met mijn bek. Weet je wat bijzonder is? Mijn bek lijkt een beetje op de bek van een vogel. Het is dus een soort snavel. Tijdens de jacht zwem ik langzaam over de zeebodem, terwijl ik waterstraaltjes blaas over het zand. Als ik geluk heb, schrikken de garnaaltjes van mij en komen ze tevoorschijn.

Wij kunnen iets heel gaafs met onze huid. Net als een kameleon kunnen wij veranderen van kleur. Dit komt doordat wij veel pigmentcellen in onze huid hebben zitten. Wist je dat ik wit word als ik chagrijnig ben? Wij kunnen trouwens nog iets bijzonders! We kunnen namelijk ook veranderen van vorm. Ons lichaam kan bijvoorbeeld stekels en tentakels vormen om zo beter op te gaan in de omgeving waar we ons willen verstoppen. Dit doen wij zodat onze vijanden, zoals roggen en haaien ons niet kunnen vinden. Als we jong zijn, zijn we nog niet zo goed in camouflage. Maar daar hebben we een oplossing voor gevonden. We verstoppen ons dan namelijk onder het zand van de zeebodem. Als we bedreigd worden, spuiten we vaak inkt, om de vijand in verwarring te brengen.

Dit is mijn normale kleur.

En dit is mijn kleur als ik bang of boos ben, bijvoorbeeld als een onderwaterfotograaf heel dicht bij me komt.

In het voorjaar gaan wij paren. Na de paring blijft het mannetje bij het vrouwtje totdat de 200 tot 300 eitjes uitgebroed worden. We knopen de eieren vaak aan oude visnetten, stokken of takken. Na acht weken worden de baby sepia’s geboren. De jongen zijn ongeveer één centimeter groot, maar lijken precies op hun ouders. Sepia’s worden ongeveer een halve meter groot. Er zijn heel veel soorten sepia´s, de kleinste soort is maar een paar centimeter groot. De mannetjes worden twee tot drie jaar, en vrouwtjes ongeveer één jaar.

 

tekst: Annika Verdam Foto’s: Dos Winkel

Ik ben een tarpoen

Hey daar! Wat glans ik mooi hè? Als je naast me zwemt lijkt het net alsof mijn schubben van zilver zijn gemaakt! Ik ben een tarpoen en ze noemen mij ook wel eens de zilveren koning. Ik ben misschien wel groter dan je vader of moeder. Ik kan namelijk 2,5 meter lang worden! Omdat ik zo groot ben, weeg ik soms wel 160 kilo. Zwaar hè? Maar bang hoef je niet te zijn als je me tegenkomt. Op mijn menukaart staan namelijk vissen zoals sardines en ansjovissen, geen mensen! In tegenstelling tot veel andere grote roofvissen, ben ik te vinden in ondiep water en ben ik niet erg verlegen.

Ik behoor tot de straalvinnigen. In mijn vinnen zitten namelijk stralen. Dit zijn een soort van graten die mijn vinnen ondersteunen, zodat ik beter kan zwemmen! Ik kan overleven in gebieden waar maar weinig zuurstof in het water zit. Ik heb namelijk een aangepaste zwemblaas waardoor ik lucht aan de oppervlakte kan opnemen, opslaan en vervoeren naar mijn slokdarm. Zoals je misschien wel kunt zien zit mijn bek bovenop mijn hoofd. Ik heb een soort pruillip, waardoor het lijkt alsof ik een beetje sip ben. Maar dat is niet zo hoor. Mijn onderkaak is gewoon erg groot. Met mijn tanden die dicht op elkaar staan, kan ik prooien met een pantser, zoals krabben kraken. Hoewel mijn gebit er niet voor gemaakt is, eet ik ook wel eens inktvissen. Deze slik ik dan zonder te kauwen of te bijten door.

Wij tarpoens kunnen wel 50 jaar oud worden. Maar dat geld alleen voor de vrouwtjes. De mannetjes worden maar 30 jaar. Helaas bereiken we die leeftijd lang niet allemaal. Er wordt namelijk op ons gejaagd. Niet voor voedsel, want ons vlees smaakt niet zo lekker. Maar met name door sportvissers. Omdat wij krachtig en vechtlustig zijn zien ze het als uitdaging op ons te pakken te krijgen. Als we eenmaal aan een haak zitten, duurt het soms wel uren om ons naar binnen te hengelen. We raken dan vermoeid en kunnen doodgaan als we weer worden teruggezet, omdat we dan niet meer in staat zijn om voldoende lucht te happen of niet snel genoeg weg kunnen zwemmen als er een haai op ons af komt. De haai is mijn grootste vijand als ik volwassen ben. Maar als jongere vis moet ik ook oppassen voor vogels, bruinvissen en alligators in rivieren.

We komen voor in het warmere water van de Atlantische Oceaan. Bijvoorbeeld rond Bonaire en in Brazilië. Als een tarpoen vrouwtje zes jaar is, kan ze eitjes krijgen. Ze zet wel meer dan 10 miljoen eitjes per keer uit! Dat moet ook wel, want de meeste eitjes worden opgegeten door roofdieren. Het uitzetten van de eitjes gebeurt in de open zee. De eieren spoelen naar de kust toe en groeien in zoet water uit tot vissen, die als ze iets ouder zijn weer naar de zee terugzwemmen. Want in dat zoutere water voelen we ons meer thuis als we volwassen zijn.

 

tekst: Annika Verdam Foto’s: Dos Winkel

 

Ik ben een adelaarsrog

Hallo daar! Wat een bijzondere naam heb ik hé? De adelaar is natuurlijk een roofvogel met brede vleugels. Door mijn elegante en deftige manier van zwemmen, heb ik mijn naam aan deze vogel te danken. Het lijkt namelijk net alsof ik onder water vlieg! Met krachtige bewegingen, zwem ik door het open water van de oceaan. En omdat ik wel houd van wat warmte, vind je me in (sub)tropische wateren. Andere roggensoorten liggen vaak op de grond of half onder het zand van de zeebodem. Maar ik niet, ik ben graag actief en ik zwem bijna de hele dag en nacht. Als ik honger heb, zoek ik op de bodem naar krabben en mosselen. Deze kraak ik open en de schalen en schelpjes spuug ik weer uit.

Ik kan wel tweeëneenhalve meter lang worden en tot 200 kilo wegen. Ook heb ik een enorm lange staart van ongeveer twee meter! Mijn staart is heel gevoelig en ik gebruik hem als voelspriet. Ik ben zachtaardig en ik doe mensen niet zo vaak kwaad. Ook kunnen duikers mij niet zo makkelijk tegen het lijf ‘zwemmen’, omdat ik best wel verlegen ben. Toch heb ik gifstekels op mijn staart, zodat ik mezelf kan verdedigen als ik aangevallen word. Als ik mensen in hun borst steek, kunnen ze overlijden. Maar dat gebeurt niet zo vaak hoor! Als ik steek, doe ik dit meestal in de benen of armen. Dat is niet levensgevaarlijk, maar het doet wel heel veel pijn. Ik leef vaak in scholen van drie tot wel vijftig roggen. Ik heb een afgeplatte snuit en ik kan ongeveer 25 jaar oud worden.

Bij de bevruchting worden de zaadjes van de mannetjesrog in de buik van de vrouwtjesrog gebracht. De jongen ontwikkelen zich in eieren binnen het lichaam van het vrouwtje. En de moeder broedt ze in haar buik uit. Na acht tot twaalf maanden worden de jongen geboren. Ze zijn dan al best groot en wegen ongeveer één tot drie kilo. Na de bevalling kijkt de moeder niet meer naar haar jongen om. Ze moeten vanaf hun geboorte dus al voor zichzelf zorgen! Maar dit gaat niet altijd goed. De grootste vijanden van de adelaarsrog zijn de zilverpunthaai en de grote hamerhaai. Deze haaien achtervolgen adelaarsroggen soms tijdens het geboorteseizoen. En eten de jongen op zodra ze geboren worden. Maar daar hebben de roggen iets op bedacht. Tijdens het geboorteseizoen vormen ze namelijk vaker grote scholen, zodat ze zichzelf beter kunnen verdedigen tegen roofdieren.

 

tekst: Annika Verdam Foto’s: Dos Winkel

Ik ben een Pygmeezeepaardje

Omdat Pygmeeën kleine mensen zijn, noemen ze mij pygmeezeepaardje, of ook wel dwergzeepaardje. Als je mij wil zien, moet je heel goed kijken. Ik ben namelijk kleiner dan twee centimeter en ik ben goed gecamoufleerd. Tussen het koraal val ik bijna niet op en daar ben ik heel erg blij mee. Roofdieren zien mij hierdoor gelukkig vaak over het hoofd. Maar helaas kan ik mij steeds moeilijker verstoppen. Dat komt omdat het zeewater de laatste jaren steeds warmer wordt, waardoor het koraal verbleekt. Daarom val ik nu meer op dan vroeger en word ik een steeds makkelijkere prooi.

Ik ben niet een gewoon zeepaardje. Die zijn namelijk veel groter en hebben twee kieuwbogen aan de zijkant van hun kop, terwijl ik er maar één heb. Deze zit achter op mijn kop. Met deze kieuw kan ik ademen. Bovendien draag ik mijn broedbuidel met eieren op mijn buik in plaats van op mijn staart.  Ik ben er in allerlei verschillende kleuren en met mijn staart houd ik me vast aan het koraal. Weet je wat bijzonder is? De voortplanting van Pygmeezeepaardjes is heel opmerkelijk. De ontwikkeling van de eieren gebeurt in de buik van de mannetjes. Zij moeten de baby’s dan ook uitbroeden. In het dierenrijk vechten mannetjes normaal gesproken om de vrouwtjes, terwijl dit bij ons, Pygmeezeepaardjes juist omgekeerd is.

Weet je wat mijn lievelingseten is? Plankton! Plankton bestaat uit hele kleine plantjes, het fytoplankton, en hele kleine diertjes, het zoöplankton, die zwevend in het water leven. Ik vind het hartstikke leuk om te zwemmen en actief bezig te zijn. Ik speel dan ook graag met mijn vriendjes. In 1969 werd ik per toeval ontdekt door bioloog Georges Bargibant. De bioloog nam wat koraal mee voor onderzoek en mijn voorouders zaten daartussen. Hiervoor wist men nog niet eens dat ik bestond! Die zeepaardjes hebben zijn naam gekregen: Hippocampus (= zeepaardje) bargibanti.

 

 

tekst: Annika Verdam Foto’s: Dos Winkel

 

 

 

Ik ben een poetsgarnaal

Wat een mooie kleur heb ik hè? Met mijn felrode rugstrepen val ik goed op. Ze noemen mij een poetsgarnaal. Die naam heb ik te danken aan het feit dat ik andere vissen schoon poets. Ik houd deze vissen sterk en glanzend door hun parasieten en huidcellen op te eten. Zo heb ik mijn buikje weer vol en blijft de vis gezond. Een win-win situatie dus! Als een vis schoongemaakt moet worden, blijft hij heel stil zitten. Ik doe dan een dansje door mijn voelsprieten heen en weer te bewegen. Zo laat ik de vis weten dat ik hem schoon wil maken. Om te laten zien dat hij graag schoongemaakt wil worden en mij geen kwaad zal doen, krijgt de vis een iets donkerdere kleur. Hoewel ik kleurenblind ben, kan ik goed zien wanneer een vis donkerder of lichter wordt. Tijdens het schoonmaken moet de vis niet te veel bewegen. Ik maak namelijk naast de schubben, ook moeilijk bereikbare plekken zoals de binnenkant van de kieuwen en de mond schoon.

Wij, poetsgarnalen leven vaak in paartjes. Samen met onze partner hebben we een schoonmaakstation waar vissen langs komen. Eigenlijk kun je het een beetje vergelijken met een auto die door een wasstraat gaat. We leven in symbiose met vissen. Dit betekent dat twee verschillende diersoorten met elkaar samenleven en elkaar nodig hebben. Vissen hebben ons nodig om hen schoon te maken, anders worden ze ziek.

Ik ben best wel een bijzonder dier. Ik word namelijk geboren als mannetje, maar als ik iets ouder ben, ontwikkel ik ook een vrouwelijk geslachtsorgaan. Ik kan dus zowel zaad als eitjes produceren! Ik behoor tot de geleedpotige dieren en binnen deze groep behoor ik tot de kreeftachtige dieren. Andere kreeftachtige dieren zijn bijvoorbeeld: krabben, kreeften en pissebedden.

 

Mijn lichaam is lang, dun en oranje. Zoals je net al las heb ik felrode rugstrepen. Tussen die strepen zit één witte streep. Ik heb opvallende kleuren omdat ik zo goed te onderscheiden ben van andere garnalensoorten. Garnalen worden namelijk vaak opgegeten door vissen, maar omdat ik een poetsgarnaal ben, zien de meeste vissen mij liever levend dan als lekker tussendoortje.  Mijn poten hebben een geeloranje kleur en ik ben ongeveer zeseneenhalve centimeter lang. Meet maar eens op, misschien is dat wel even groot als jouw vinger! Ik kom voor in allerlei verschillende oceanen en word gevonden in spleten en gaten op diepten van één tot wel veertig meter. Kun jij zo diep duiken?

 

tekst: Bertie Winkel Foto’s: Dos Winkel