Ik ben Blobby met mijn vriendjes, deel 2
Soms laten ze zich tot vlakbij de afgrond van de diepzee drijven.
Dat mag niet van papa en mama.
Ze vinden dat eng omdat er gevaarlijke stromingen zijn,
die hen mee kunnen sleuren.
Op een dag is Blobby in zijn eentje tot bij de afgrond gegaan.

Blobby ontmoet Wally de walvishaai.
Daar ontmoet hij Wally. Hij is een walvishaai! De grootste vis in de oceaan.
Hij is zo groot als een autobus en heeft een enorme, rechthoekige bek.
Iedereen is bang voor hem.
Blobby schrikt zich ook rot als hij hem voor het eerst ziet.
Het is net alsof er een grote, donkere schaduw op hem valt
wanneer hij met zijn vrolijke, kraaloogjes naar de diepzee staart.
Maar Blobby blijft doodstil zitten.
Hij kan, van schrik, geen vin meer bewegen.
Wat is dat daar zo vlak boven hem?
Wat glijdt, heel langzaam, over de rand van de diepzee?
Opeens draait het monster zich in een wervel van kolkend water om.
Twee, vriendelijke, kleine ogen kijken hem aan.
Wat ben jij lelijk! zei die met een zware stem.
En je ziet er ook helemaal niet lekker uit! Jou eet ik niet op, hoor!”
Ik ben helemaal niet lelijk, denkt Blobby.
Wie denkt dat gekke, grote beest, met zijn stomme bek, wel wie hij is?
Boos zegt hij: Ik ben Blobby, de blobvis!
Oh, nou, eigenlijk vind ik jou wel aardig. Ik ben Wally, de walvishaai
Tekst Jan Stel, voorzitter Sea First Foundation.
Illustratie Ada Stel. Website: www.adastel.nl/